De bosui, lente-ui, sla-ui, is een jonge nog onvolgroeide geboste ui met blad.
Er zijn bolvormende en niet-bolvormende rassen.
Voor de teelt kunnen zaaiuien worden gebruikt, die het jaar ervoor dik gezaaid worden. De kleine uitjes worden vervolgens in het voorjaar
geplant en als het loof voldoende ontwikkeld is, worden ze geoogst.
Herkomst
De herkomst van de plant is onzeker, maar waarschijnlijk stamt ze uit Midden-Azië hoewel daar nooit wilde exemplaren zijn aangetroffen.
Uit geschriften van rond 3000 v.Chr. blijkt dat de ui voor het eerst in delen van Azië, in Iran en Afghanistan, werd verbouwd. In deze
periode kwam de ui ook voor in China en later ook in het oude India. Vanuit India is de ui naar Griekenland en Egypte gebracht.
In decoraties en hiërogliefen van piramides komt de ui veelvuldig voor. De piramidebouwers kregen uien als rantsoen. Aangenomen werd
dat de ui de fysieke kracht bevorderde en ziekten hielp voorkomen. Uien werden ook in graftombes gelegd voor in het volgende leven.
Ze waren tegelijkertijd voedsel en medicijn tijdens de reis naar het hiernamaals. Ook zou de schil door de structuur gezien worden als
een symbool van eeuwigheid.
Uien werden ook door Grieken en Romeinen gebruikt. Een deel van de markt in Athene werd zelfs 'ta skoroda' genoemd, wat 'de knoflook'
betekent en aangeeft dat de handel in Allium deel uitmaakte van het dagelijkse leven. Na de introductie door de Romeinen in Europa werd
de ui als groente snel populair. In de 13e eeuw was er in Londen een levendige handel en werden er zelfs geïmporteerde uien verkocht.
Vanaf dat moment neemt de ui in belang toe, zowel in Europa als daarbuiten.
De woorden ui en ajuin zijn eigenlijk dezelfde. Ajuin, zusterwoord van het Engelse onion en het Franse oignon, klonk in Noord-Nederland
als "ui-jèn". Woorden op -en zijn meestal meervoud, en zo werd ui-jen voor meervoud gebruikt en ui voor enkelvoud. In het Engels is zulke
woordvorming oorsprong van het woord Yankee.